Er was eens een schaap met vijf poten, een prinsekikker en een kip zonder kop. 'Laten we touwtje springen', riep de kip. 'Nee dat vind ik te moeilijk,' zei het schaap. 'Stoepranden dan', zei de kikker. 'Ja hallo, ik kan toch niet gooien zonder armen' zei de kip. 'We kunnen op de trap voor de kerk gaan zitten en de mensen uitlachen', stelde het schaap voor, en al was het een beetje een saai plan, ze vonden het alle drie wel best. Zo zaten ze daar wat. totdat de ¶ kikker zei 'Zal ik wat biertjes halen?' De kip zonder kop riep 'Jaaaa!' maar het schaap zei 'Nee, doe mij maar een tomatensap, ik mag geen alcohol.
Dat is niet goed voor mijn bloedsuikerspiegel. Wel jammer, want ik vind niets zo leuk als lekker dornken worden, en dronken door de wei wandelen. Nou ja. Het is mijn lot om de wereld nuchter te aanschouwen. Eigenlijk ben ik een heilige. Een soort Jezus-figuur!' En terwijl het schaap voortpraatte liepen de kikker en de kip met een sixpack naar de rand van de rivier. De kip had het over kleuren die boven het water zweefden. De kikker plonste het water in en zei de kip hetzelfde te doen, maar de kip vond het eng in het donker in het water, ze bleef ¶ liever aan de oever. Zag de kikker het ook? Die turquoise vlek, met de oranje weerschijn? vroeg de kip.
De kikker zuchtte. Om de haverklap had de kip weer een visioen, ze was toch geen Thereresias? 'Houd toch op man!' zei de kikker, je hebt geen eens ogen, er is geen turquoise vlek, ga toch touwtje springen'. Maar het schaap zei 'Nee kijk, er is wel een vlek daar,' en hij wees met zijn vijfde poot naar het oosten. En jandorie, sodejuu, verhip nog an toe, het was waar. Op kleine afstand hing een turquoise vlek in het luchtledige. De dieren liepen er naar to. Nieuwsgierig snuffelend zoals dieren vaak doen. Daar schrok de vlek van en hij ¶ trok zich terug achter een boom. 'Huh?' zei de kip, 'Waar issie nu?' 'Achte de boom', zei het schaap. 'Erop af!' zei de kikker. De vlek maakte zich zo klein mogelijk.
'Daar!' Het schaap rende op de vlek af, maar één van zijn voorpoten zette zich vast in een molshoop, waardoor hij over de kop kantellde en met zijn achterste tegen de vlek aan landde, die zich nu aan het schaap had vastgezogen, turquoisekleurig op het schaap zijn achterste.
De vlek leek licht te geven, gefosforiseerd te zijn, Kip's fantasie sloeg ervan op hol. Ondertussen verzamelden zich boven de rivier veel meer kleuren, fel oranje omzoomd door mintgroen, en lichtgeel met knalrood, en donkerroze met kobaltblauw. Het had iets engs en ¶ fascinerends tegelijk. De kikker trok zich terug onder het wateroppervlak, alleen zijn ogen staken er nog boven uit. Het schaap keek verdwaasd naar de lichtgevende turquoise vlek op zijn achterste.
De kip was afgeleid door een passerende, uiterst voorkomende windhaan. 'G'dag m'neer,' zei de kip. 'Dag lekker kippie,' zei de windhaan en draaide met de wind mee iets noordoostelijk en vervolgde zijn weg. De kip liep achter hem aan het verhaal uit.
'Tijd voor kikkerdril!' riep de kikker enthousiast van onder de waterspiegel, maar dat hoorde het schaap natuurlijk niet. Af en toe struikelend over zijn vijfde poot liep hij terug ¶ naar de wei en graasde tot de zon onder ging. Toen ging hij slapen en liep ook zijn rol in dit verhaal ten einde. De kikker
sprong als een gifgroene vlek uit de vijver tevoorschijn tot schrik van de kip, wiens poten poten spontaan donkerroze kleuren, met gele accenten, bijna een paisley-motief.
Subscribe to:
Post Comments (Atom)
No comments:
Post a Comment