De bloementuin was uitgebloeid en de avond trad vroeg in daar de wolken talloos en dik waren. De herfst kondigde zich aan met een kille rukwind en het meisje dat in de tuin liep huiverde want ze had een veels te dun opwaaiend zomerjurkje aan. Toch liep ze door want achterin de tuin zou haar minnaar haar opwachten, in 't geniep, vol romantiek. Koud had het meisje het maar in de verzekering van de haar wachtende nacht van passie en geluk schreidde zij volharden voort en men kan zich haar huiver licht indenken toen zij plots een zwarte gestalte met een sikkelvormig instrument zag verrijzen in haar blikveld. ¶
'Parbleu,' zei het meisje, 'wie zijt gij?'. 'De dood,' sprak het wezen.
'Hm. Dat is de eerste keer dat ik U van zo nabij ontmoet. Tot zover was u slechts een concept, en van concepten houd ik niet zo, vooral niet in de kunst, maar nu zie ik u daadwerkelijk: u bent een bordeauxrode naar zwart neigende antropomorfe gestalte met twee gloeiende kooltjes als ogen. Als u achter een gordijn zou staan, zou het rode licht in uw ogen dwars door de stof heen waarneembaar zijn. U ruikt niet -zoals ik verwachtte- naar zwavel, maar naar vruchtbare aarde, wanneer het geregend heeft. Het enige dat mij weerhoudt om mij in uw uitnodigend uitgespreide armen te vleien is de koude die u uitstraalt. Laten we onze conversatie dan ook vooral beperken tot een intellectuele uitwisseling van ideeën. ¶
Vertel mij allereerst eens -wanneer het U belieft- waaraan ik de eer van uw bezoek te danken heb.' De dood nam plaats in de zetel.
'Welnu,' verzuchtte hij. 'Wil je de werkelijke verklaring met alle gruwelijke details en opzienbarende feiten, of de romantische, ook schokkende maar zoveel meer draaglijke verklaring?'
'Oh, doe de feitelijke maar,' zei het meisje.
De dood zuchtte nogmaals. 'Welnu,' begon hij.
'Oh nee, toch maar de romantische,' zei het meisje.
'Goed dan,' sprak de dood.
'Oh, of toch de feiten?' vroeg het meisje. De dood keek haar indringend aan.
'Feit of fictie?' zei het meisje, 'ik weet het gewoon niet. Er is voor allebei wel iets te zeggen, kijk, ik wil best weten wat waar is, maar ik ben ook heel vatbaar voor schoonheid moet je weten, ik ben tenslotte een meisje, en tja, die keuze valt me gewoon heel zwaar. Wat zou jij doen als je mij ¶
was? Wetenschap of kunst hè, dat is net zoiets, ik blijf daar maar tegenaan lopen...'.
De dood hief half wanhopig, half verveeld de ogen naar boven.
'Veel hedendaagse kunst,' vervolgde het meisje, 'blijft namelijk steken in een thematische opsomming, waaraan alle esthetische kwaliteiten ondergeschikt zijn gemaakt. Die eenduidigheid is dodelijk voor de verwondering. Trouwens, niet alleen in de kunst, maar bij eender welke waarneming wordt de hedendaagse mens gedreven door een verlangen naar definiëring, een dier bijvoorbeeld, mensen willen meteen weten welk dier ze voor zich hebben, in plaats van de eigenheid van ¶
bijvoorbeeld zijn bewegingen waar te nemen. Overigens...' Hier onderbrak de dood het meisje.
'Mijn waarde, hoe overtuigend ik je betoog ook vind, en hoe spijtig het ook is voor de mensen thuis, ik kom je toch halen. Maar, omdat ik je wel een sympathiek hart toedraag, geef ik je de keuze hoé te sterven.'
'Ik was nog niet klaar!' zei het meisje.
'Ok dan,' zei de dood.
'Ja, nu ben ik dus mijn punt vergeten. Bedankt.' zei het meisje, en trok haar beledigde-leverworst-gezicht.
'Ook goed,' zei de dood. 'Welaan dan, ik ben nu ook de drie opties vergeten. Dan maar op de klassieke wijze...' ¶
en de dood zwaaide wat met zijn zeis.
Zijn bewegingen hadden een bijzondere esthetische kwaliteit die het meisje wilde vastleggen. Maar helaas had ze haar camera aan een vriendin uitgeleend. 'Misschien met m'n fototoestel dan, met een lange sluitertijd,' dacht het meisje. Maar ze wilde de kamer niet verlaten, in de tijd dat ze haar fototoestel zou gaan halen zou de dood er weleens tussenuit kunnen knijpen. Dat risico wilde ze niet nemen. Dus keek ze aandachtig naar zijn bewegingen, om ze later, op een of andere manier, vanuit haar herinnering, opnieuw te kunnen vormgeven. Maar toen doofden de kooltjes in de dood zijn ogen en werd de kamer volledig duister.
Monday, May 26, 2008
Jean-Luc door Inge & Herman
9 uur. Jean-Luc ontwaakte uit een lucide droom waarin hij in een zweefmoeln had gezeten waarvan de stoeltjes onverwacht waren losgekoppeld, zodat de inzittenden in het luchtledige werden geworpen. Het was een heerlijke droom geweest. Eigenlijk had hij liever doorgeslapen, maar tant pis, het was weer tijd om portretten van toeristen te schetsen. Na een vlugge ¶
koffie wandelde Jean-Luc, met z'n pastelkrijtje richting Place du Tertre.
Er was echter geen plek voor hem, de terrassen van de restaurants stonden al uit. Jean-Luc keek op zijn horloge en zag dat het al tegen middernacht iep. 'Zut alors', zei hij en draaide een halve pirouette op zijn pantoffeltje om weer huiswaarts te keren. De weg terug was bergafwaarts dus Jean-Luc was in vijf minuten thuis. Hij legde zijn baret in de koelkast en schonk zichzelf een glaasje benzine in. Bij de drie-en-een-halfde slok verslikte hij zich en kuchtte luid. Dit deed de kat van ¶
de buren ontwaken die een krols gemiauw ten beste gaf. Waarop Jean-Luc z'n pierrot-kostuum aantrok.
Dat was zijn pyjama. Alle Fransen slapen in een pierrot-kostuum. Dat is een publiek geheim. Jean-Luc ontstak een olielampje en begaf zich naar het huis van de buren, die direct naast hem woonden. En terwijl hij met zijn vinger op de bel drukte spoot er een straaltje vloeistof recht in zijn gezicht. Het was rode wijn. Jean-Lu drukte nogmaals op de bel en hield zijn mond voor het gaatje waaruit de vloeistof was gkeomen. Maar nu was het azijn. De concierge, die alles van één verdieping hoger had gadegeslagen, schoot in de lach. Jean-Luc schrok ervan. Zozeer dat hij achterover viel, en zijn olielampje brak op het stenen plaveisel. Eindelijk werd de deur opengedaan, evenwel zonder dat iemand zich liet zien. ¶
Jean-Luc -in z'n pierrotkostuum- krabbelde overeind en sleepte zich naar de deuropening.
De deuropening was een ovaalvormig gat met een vliegengordijn in 400 kleuren met spiegeltjes en bamboescheuten die ritselden en klingelden in de wind. Jean-Luc brak een pompoen van z'n jasje, kustte hem en hij veranderde in een koets met 4 paarden ervoor. Jean-Luc stapte in en riep naar de koetsier 'Verras me!'. De koetsier reed naar de Opéra waar een uitvoering was van de Notenkraker. Jean-Luc rende de trap op maar alle loges waren gesloten. Hij rende naar benden maar ook daar waren alle deuren dicht. Hij zag een kleine trap die nog verder omlaag leidde, dus hij nam die. Beneden was een deur die wel open was. Achter ¶
de deur zag Jean-Luc honderden kleine zeilbootjes op het meer in de kelder van de Opéra.
Hij wierp zich erop, in de hoop te worden meegedreven naar paradijslijke oorden die hij kense uit vakantiebrochures. Maar de zeilbootjes bleken punaises en Jean-Luc's val werd accoustisch begeleid met paukenslagen en trombône-klanken. Met een zuur gezicht krabbelde Jean-Luc weer overeind en verwijderde een punaise uit zijn rode gummy-neus. Paukenslagen vergezelden zijn passen richting het boudoir, alwaar hij een harem verwachtte aan te zullen treffen, maar in plaats daarvan een siamese tweeling gewaar werd die met hun buiken aan elkaar verbonden ¶
waren, rondom hen cirkelde een speelgoedtreintje. Jean-Luc
bolde zijn wangen en blies het treintje omver. 1000en passagiers overleden, anderen raakten gewond. Jean-Luc zette zijn strohoed op en hupte weg, ondertussen olijk tsjilpend met een olijftakje in z'n snaveltje. Een oude visser zag het aan en zei tegen zichzelf 'Tja, zo trekt het leven aan je voorbij,' en stak een vredespijp op. Bij elke trek die hij er van nam kwam er een andere kleur rook uit in telkens een andere vorm. De laatste wollk was Poseidon die de visser met z'n drietand neerstak. De sirenen op een naburig eiland zongen er een lofzang op en alle zeemeerminnen dansten tot laat in de morgen en vanaf dat moment werd de aarde weer een paradijs.
koffie wandelde Jean-Luc, met z'n pastelkrijtje richting Place du Tertre.
Er was echter geen plek voor hem, de terrassen van de restaurants stonden al uit. Jean-Luc keek op zijn horloge en zag dat het al tegen middernacht iep. 'Zut alors', zei hij en draaide een halve pirouette op zijn pantoffeltje om weer huiswaarts te keren. De weg terug was bergafwaarts dus Jean-Luc was in vijf minuten thuis. Hij legde zijn baret in de koelkast en schonk zichzelf een glaasje benzine in. Bij de drie-en-een-halfde slok verslikte hij zich en kuchtte luid. Dit deed de kat van ¶
de buren ontwaken die een krols gemiauw ten beste gaf. Waarop Jean-Luc z'n pierrot-kostuum aantrok.
Dat was zijn pyjama. Alle Fransen slapen in een pierrot-kostuum. Dat is een publiek geheim. Jean-Luc ontstak een olielampje en begaf zich naar het huis van de buren, die direct naast hem woonden. En terwijl hij met zijn vinger op de bel drukte spoot er een straaltje vloeistof recht in zijn gezicht. Het was rode wijn. Jean-Lu drukte nogmaals op de bel en hield zijn mond voor het gaatje waaruit de vloeistof was gkeomen. Maar nu was het azijn. De concierge, die alles van één verdieping hoger had gadegeslagen, schoot in de lach. Jean-Luc schrok ervan. Zozeer dat hij achterover viel, en zijn olielampje brak op het stenen plaveisel. Eindelijk werd de deur opengedaan, evenwel zonder dat iemand zich liet zien. ¶
Jean-Luc -in z'n pierrotkostuum- krabbelde overeind en sleepte zich naar de deuropening.
De deuropening was een ovaalvormig gat met een vliegengordijn in 400 kleuren met spiegeltjes en bamboescheuten die ritselden en klingelden in de wind. Jean-Luc brak een pompoen van z'n jasje, kustte hem en hij veranderde in een koets met 4 paarden ervoor. Jean-Luc stapte in en riep naar de koetsier 'Verras me!'. De koetsier reed naar de Opéra waar een uitvoering was van de Notenkraker. Jean-Luc rende de trap op maar alle loges waren gesloten. Hij rende naar benden maar ook daar waren alle deuren dicht. Hij zag een kleine trap die nog verder omlaag leidde, dus hij nam die. Beneden was een deur die wel open was. Achter ¶
de deur zag Jean-Luc honderden kleine zeilbootjes op het meer in de kelder van de Opéra.
Hij wierp zich erop, in de hoop te worden meegedreven naar paradijslijke oorden die hij kense uit vakantiebrochures. Maar de zeilbootjes bleken punaises en Jean-Luc's val werd accoustisch begeleid met paukenslagen en trombône-klanken. Met een zuur gezicht krabbelde Jean-Luc weer overeind en verwijderde een punaise uit zijn rode gummy-neus. Paukenslagen vergezelden zijn passen richting het boudoir, alwaar hij een harem verwachtte aan te zullen treffen, maar in plaats daarvan een siamese tweeling gewaar werd die met hun buiken aan elkaar verbonden ¶
waren, rondom hen cirkelde een speelgoedtreintje. Jean-Luc
bolde zijn wangen en blies het treintje omver. 1000en passagiers overleden, anderen raakten gewond. Jean-Luc zette zijn strohoed op en hupte weg, ondertussen olijk tsjilpend met een olijftakje in z'n snaveltje. Een oude visser zag het aan en zei tegen zichzelf 'Tja, zo trekt het leven aan je voorbij,' en stak een vredespijp op. Bij elke trek die hij er van nam kwam er een andere kleur rook uit in telkens een andere vorm. De laatste wollk was Poseidon die de visser met z'n drietand neerstak. De sirenen op een naburig eiland zongen er een lofzang op en alle zeemeerminnen dansten tot laat in de morgen en vanaf dat moment werd de aarde weer een paradijs.
Friday, May 23, 2008
Adèle door Herman & Inge
'Wilt u dat niet aan de gordijnen afsmeren meneer?' riep Adèle, eigenaresse van de netgeopende massage- en relaxclub 'Het Hijgend Hert' en vanavond tevens gastvrouw. Hector stak snel z'n handen in de zakken van z'n pantalon en liep fluitend de tuin in waar diverse meisjes van lichte zeden het buitenzwembad bevolkten. Adèle greep geërgerd naar de champagne en vulde haar glas bij. 'Vreselijk toch, die nouveau riche clientèle, niet?' zei ze tegen Corrie, die net haard eerste avond had. Corrie -goed in haar vak maar slecht in Frans-¶
glimlachte was terug en hield haar glas op, de coke nog aan haar neus. Adèle gaf haar de hele fles en zette de filmprojector aan.
De beelden waren schokkend, niet zozeer inhoudelijk alswel letterlijk. 'Het is maar een schets hè', zei Adèle. 'Tuurlijk', antwoordde Rita, 'dat begrijp ik wel, wat alles wat jij doet is maar een schets'. Adèle zette de filmprojector weer af. 'Als het je niet interesseert, dan niet.' Rita haalde haar schouder op en keek om zich heen. Maar het enige dat ze zag was de fles. 'Als we die nu gauw leegdrinken, dan kunnen we de trein naar Scheveningen nog halen,' zei ze, 'dan stoppen we er een briefje in en gooien de fles in zee.' 'Daar ¶
heb ik geen zin in. Wat bedoel je trouwens met 'maar een schets'?'. Rita
nam een slok wijn. 'Oei,' dacht ze, 'dat is een verdomd goede wijn zeg', en nam er nog een. Binnen notime was de fles leeg. En zo begon haar alcoholisme. Het leek zo'n bon vivant die Rita, maar wat leek te beginnen als connaisseur-schap eindigde als een loze verslaving. In die zin was Rita een modelburger: daar waar men dacht dat de burger zich zou kunnen verheffen door 'm een opleiding te geven, eindigde deze met een loze consumptie-verslaving. Goed, dat ter zijde werd Rita de volgende dag wakker en herinnerde zich niks van wat zich had afgespeeld. Het ¶
enige dat nog vagelijk in haar hoofd rondgalmde was 'maar een schets...'.
'Meer dan een schets misschien, mijn magnus opus', dacht Adèle en schopte haar ballerina's uit, waarvan er eentje de hamsterkooi raakte, waarop Knabbel terstond ontwaakte en in zijn halfslaap naar zijn looprad wandelde. Adèle pakte een zaklamp en zette het diertje in het spotlicht. 'Prachtig,' dacht ze. 'Dit moet ik filmen.' Maar tegen de tijd dat Adèle haar camera had geïnstalleerd had de hamster zijn nachtgymnastiek al weer beëindigd en knabbelde wat op een worteltje, daarvan had Adèle al ¶
zo'n vier uur beeldmateriaal. Wat kon Adèle nu een filmen?
Grote cineasten schoten door haar hoofd, onvergetelijke scènes zoals Meliès' reis naar de maan, het doorgesneden oog van Buñuel, de kaarslichtscène van Kubrick, maar nee, Adèle wilde iets minder artistieks filmen. Ze besloot zich te laten inspireren door Barbapapa en herinnerde zich dat ze nog wat plasticine in een keukenla had weggestopt voor verveelde momenten. Dus begon ze te kleien en al snel had ze een prachtige Barbapapa en Barbamama geboetseerd waarmee ze vervolgens het ongelovelijk arbeidsintensieve proces doorliep van het maken van een animatiefilm. De inhoud laat zich raden: Barbapapa ¶
ontmoet Barbamama, raakt opgewonden en de rest is het hormonale spel der natuur.
Maar stijlvol in beeld gebracht, met vaseline op de lens en sprookjesachtige landschappen ertussendoor gemonteerd, met vogels die zingen en dansen. Barbamama buigt zich voorover en ritme en melodie zetten een sensuele dialoog in. Een beetje à la Ben Webster, maar dan zonder de blazers. Enkel contrabas en snare-drum.
glimlachte was terug en hield haar glas op, de coke nog aan haar neus. Adèle gaf haar de hele fles en zette de filmprojector aan.
De beelden waren schokkend, niet zozeer inhoudelijk alswel letterlijk. 'Het is maar een schets hè', zei Adèle. 'Tuurlijk', antwoordde Rita, 'dat begrijp ik wel, wat alles wat jij doet is maar een schets'. Adèle zette de filmprojector weer af. 'Als het je niet interesseert, dan niet.' Rita haalde haar schouder op en keek om zich heen. Maar het enige dat ze zag was de fles. 'Als we die nu gauw leegdrinken, dan kunnen we de trein naar Scheveningen nog halen,' zei ze, 'dan stoppen we er een briefje in en gooien de fles in zee.' 'Daar ¶
heb ik geen zin in. Wat bedoel je trouwens met 'maar een schets'?'. Rita
nam een slok wijn. 'Oei,' dacht ze, 'dat is een verdomd goede wijn zeg', en nam er nog een. Binnen notime was de fles leeg. En zo begon haar alcoholisme. Het leek zo'n bon vivant die Rita, maar wat leek te beginnen als connaisseur-schap eindigde als een loze verslaving. In die zin was Rita een modelburger: daar waar men dacht dat de burger zich zou kunnen verheffen door 'm een opleiding te geven, eindigde deze met een loze consumptie-verslaving. Goed, dat ter zijde werd Rita de volgende dag wakker en herinnerde zich niks van wat zich had afgespeeld. Het ¶
enige dat nog vagelijk in haar hoofd rondgalmde was 'maar een schets...'.
'Meer dan een schets misschien, mijn magnus opus', dacht Adèle en schopte haar ballerina's uit, waarvan er eentje de hamsterkooi raakte, waarop Knabbel terstond ontwaakte en in zijn halfslaap naar zijn looprad wandelde. Adèle pakte een zaklamp en zette het diertje in het spotlicht. 'Prachtig,' dacht ze. 'Dit moet ik filmen.' Maar tegen de tijd dat Adèle haar camera had geïnstalleerd had de hamster zijn nachtgymnastiek al weer beëindigd en knabbelde wat op een worteltje, daarvan had Adèle al ¶
zo'n vier uur beeldmateriaal. Wat kon Adèle nu een filmen?
Grote cineasten schoten door haar hoofd, onvergetelijke scènes zoals Meliès' reis naar de maan, het doorgesneden oog van Buñuel, de kaarslichtscène van Kubrick, maar nee, Adèle wilde iets minder artistieks filmen. Ze besloot zich te laten inspireren door Barbapapa en herinnerde zich dat ze nog wat plasticine in een keukenla had weggestopt voor verveelde momenten. Dus begon ze te kleien en al snel had ze een prachtige Barbapapa en Barbamama geboetseerd waarmee ze vervolgens het ongelovelijk arbeidsintensieve proces doorliep van het maken van een animatiefilm. De inhoud laat zich raden: Barbapapa ¶
ontmoet Barbamama, raakt opgewonden en de rest is het hormonale spel der natuur.
Maar stijlvol in beeld gebracht, met vaseline op de lens en sprookjesachtige landschappen ertussendoor gemonteerd, met vogels die zingen en dansen. Barbamama buigt zich voorover en ritme en melodie zetten een sensuele dialoog in. Een beetje à la Ben Webster, maar dan zonder de blazers. Enkel contrabas en snare-drum.
Egbert door Inge & Herman
Hij was 73 en kon zijn plas niet meer ophuoden, daarom droeg hij een luier. Maar op zijn hoofd. Lekker absurd, lekker Dada. Nee.
Hij was 42 en speelde dwarsfluit en harp, maar er zaten te veel snaren op dus sneed ie er een aantal door. Nu had de harp nog maar 3 snaren. Hij, of laten hem bij z'n naam noemen, ¶
Egbert, Egbert vond ook dat er teveel klepjes op z'n dwarsfluit zaten, dus brak hij er een paar van af.
'Zo, tijd voor jazz', riep hij en floot er lustig maar onoirlijk op los. Na een solo van 3,5 uur stortte hij uitgeput ter aarde. Bewusteloos. 'Wat een held', zei een toehoorder. 'Wat een anarchie', zei een ander. Het was waar, Egbert brak met de rigide voorschriften der gecomponeerde muziek en het daarbij horend vormgegeven instrumentarium. Eenmaal bijgekomen zocht hij zijn jas en fluitkoffer, poetste z'n fluit nog even op, pakte 'm in alsmede zichzelf en begaf zich door een gure winterwind op weg naar huis. 'Vormgeving is beperking' dacht hij terwijl het begon te sneeuwen. De wegen werden wit, de wind kouder en feller. Egbert sloeg een hoek om en liep een ¶
grote donkere gestalte tegen het lijf. 'Jules Deelder?' stamelde Egbert terwijl hij z'n idiote ziekenfondsbrilletje weer recht op z'n neus zette.
'Ja, en jij?'
'Ik ben Egbert,' stamelde Egbert, 'ik schrijf ook gedichten, net als u, alleen dan beter, of nee, dat niet natuurlijk, ik bedoel anders. Klankgedichten. Heel Dada', en terwijl Deelder naar de wqc liep, bleef Egbert gewoon doorvertellen: 'ik streef naar absolute zinloosheid, ik ben ook actief als beeldend kunstenaar, ik smeer mezelf in met vingerverg en dan ga ik op en neer rollen en dat film ik dan, maar zonder tapeje in de camera te stoppen. Ik ben zó... ja, hoe zal ik het noemen. Ik ben een pinguin!' ¶
Egbert vroeg zich af wat hij verder nog kon zeggen.
Hij staarde naar de muur en probeerde een pakkende tekst te vinden. Maar het enige dat kwam waren beelden. Beelden van de gevallen hoer van Babylon, van zevenkoppige draken, van instortende torens en de toorn Gods die aan de hemel zichtbaar was als bliksemschichten. Egbert had een visioen. 'Stop... wacht... schrijf dit op' murmelde Egbert en wilde beginnen zijn visioen te verwoorden, toen er opeens een luchtalarm klonk, een ¶
fanfare voorbijkwam, de Red Arrows hun nieuwe supersonische vliegtuigen gingen testen en een stoet van stakende ambulances en brandweerauto's passeerde. Egberts woorden werden subtiel overstemd.
Het deed er niet toe. De ambulancebroeders zagen Egbert aan voor een gevaarlijke gek en bonden hem vast op het brandcard. Hoezeer Egbert zich ook verzette, het mocht niet baten. Egbert werd als een vrachtje afgeleverd bij een psychiatrisch instituut, alwaar hij in een koud bad met een plank werd gestopt en daarbij werd geobserveerd door ¶
de hoofdzuster, die een diagnose probeerde te stellen, maar Egbert was niet makkelijk te categoriseren.
Het maakte de hoofdzuster onzeker hetwelk haar positie als authoriteit zou kunnen ondermijnen, hetwelk haar nog onzekerder maakte. Dus uiteindelijk riep ze maar wat. 'Kanker' zei ze. 'Wat?' zei Egbert verschrikt. 'Typhus', zei de hoofdzuster, 'Wat??' riep Egbert nu. 'Kut. Klote. Kanker.' tierde de hoofdzuster, 'U heeft een zeer zeldzame vorm van mazelen,' gokte ze in het wilde weg. 'Oh,' zuchtte Egbert, want dat klonk al weer een stuk betr. 'En is daar nog iets aan te doen?' vroeg hij hoopvol. 'Ja hoor,' zei de hoofdzuster. '3 stuks groente en 2 stuks fruit per dag, soms een glaasje wijn, af en toe een sigaretje tegen de stress, beetje dom om je heen lachen zodat mensen teruglachen, op tijd naar bed en genieten van de dingen die je doet!' Dat klonk Egbert als muziek in de oren, dus pakte hij pen en papier en schreef een en ander op in vrijwel onleesbaar notenschrift dat door z'n multi-interpretabele notering later veel bekendheid genoot als 's werelds eerste jazz-opera.
Hij was 42 en speelde dwarsfluit en harp, maar er zaten te veel snaren op dus sneed ie er een aantal door. Nu had de harp nog maar 3 snaren. Hij, of laten hem bij z'n naam noemen, ¶
Egbert, Egbert vond ook dat er teveel klepjes op z'n dwarsfluit zaten, dus brak hij er een paar van af.
'Zo, tijd voor jazz', riep hij en floot er lustig maar onoirlijk op los. Na een solo van 3,5 uur stortte hij uitgeput ter aarde. Bewusteloos. 'Wat een held', zei een toehoorder. 'Wat een anarchie', zei een ander. Het was waar, Egbert brak met de rigide voorschriften der gecomponeerde muziek en het daarbij horend vormgegeven instrumentarium. Eenmaal bijgekomen zocht hij zijn jas en fluitkoffer, poetste z'n fluit nog even op, pakte 'm in alsmede zichzelf en begaf zich door een gure winterwind op weg naar huis. 'Vormgeving is beperking' dacht hij terwijl het begon te sneeuwen. De wegen werden wit, de wind kouder en feller. Egbert sloeg een hoek om en liep een ¶
grote donkere gestalte tegen het lijf. 'Jules Deelder?' stamelde Egbert terwijl hij z'n idiote ziekenfondsbrilletje weer recht op z'n neus zette.
'Ja, en jij?'
'Ik ben Egbert,' stamelde Egbert, 'ik schrijf ook gedichten, net als u, alleen dan beter, of nee, dat niet natuurlijk, ik bedoel anders. Klankgedichten. Heel Dada', en terwijl Deelder naar de wqc liep, bleef Egbert gewoon doorvertellen: 'ik streef naar absolute zinloosheid, ik ben ook actief als beeldend kunstenaar, ik smeer mezelf in met vingerverg en dan ga ik op en neer rollen en dat film ik dan, maar zonder tapeje in de camera te stoppen. Ik ben zó... ja, hoe zal ik het noemen. Ik ben een pinguin!' ¶
Egbert vroeg zich af wat hij verder nog kon zeggen.
Hij staarde naar de muur en probeerde een pakkende tekst te vinden. Maar het enige dat kwam waren beelden. Beelden van de gevallen hoer van Babylon, van zevenkoppige draken, van instortende torens en de toorn Gods die aan de hemel zichtbaar was als bliksemschichten. Egbert had een visioen. 'Stop... wacht... schrijf dit op' murmelde Egbert en wilde beginnen zijn visioen te verwoorden, toen er opeens een luchtalarm klonk, een ¶
fanfare voorbijkwam, de Red Arrows hun nieuwe supersonische vliegtuigen gingen testen en een stoet van stakende ambulances en brandweerauto's passeerde. Egberts woorden werden subtiel overstemd.
Het deed er niet toe. De ambulancebroeders zagen Egbert aan voor een gevaarlijke gek en bonden hem vast op het brandcard. Hoezeer Egbert zich ook verzette, het mocht niet baten. Egbert werd als een vrachtje afgeleverd bij een psychiatrisch instituut, alwaar hij in een koud bad met een plank werd gestopt en daarbij werd geobserveerd door ¶
de hoofdzuster, die een diagnose probeerde te stellen, maar Egbert was niet makkelijk te categoriseren.
Het maakte de hoofdzuster onzeker hetwelk haar positie als authoriteit zou kunnen ondermijnen, hetwelk haar nog onzekerder maakte. Dus uiteindelijk riep ze maar wat. 'Kanker' zei ze. 'Wat?' zei Egbert verschrikt. 'Typhus', zei de hoofdzuster, 'Wat??' riep Egbert nu. 'Kut. Klote. Kanker.' tierde de hoofdzuster, 'U heeft een zeer zeldzame vorm van mazelen,' gokte ze in het wilde weg. 'Oh,' zuchtte Egbert, want dat klonk al weer een stuk betr. 'En is daar nog iets aan te doen?' vroeg hij hoopvol. 'Ja hoor,' zei de hoofdzuster. '3 stuks groente en 2 stuks fruit per dag, soms een glaasje wijn, af en toe een sigaretje tegen de stress, beetje dom om je heen lachen zodat mensen teruglachen, op tijd naar bed en genieten van de dingen die je doet!' Dat klonk Egbert als muziek in de oren, dus pakte hij pen en papier en schreef een en ander op in vrijwel onleesbaar notenschrift dat door z'n multi-interpretabele notering later veel bekendheid genoot als 's werelds eerste jazz-opera.
Weer een nieuw avontuur van Harry Haas en Otje Konijn, door Inge & Herman
Zwetend werd Otje wakker. Hij had een vreselijke droom gehad waarin hij zijn identiteit was verloren.'Wie ben ik? Wat kan ik? Waar gaan we naartoe?' vroeg hij hardop, foutief Gaugain citerend.
'Zeg, kan dat wat zachter?', riep Harry Haas, zijn buurman, die al weken aan slapeloosheid leed. 'Oh, sorry,' zei Otje, en schoot direct in zijn slacht- ¶
offerrol. 'Ik zal het wel weer verkeerd doen,' dacht hij. Maar het probleem bleef: wie WAS Otje eigenlijk?
Was Otje eigenlijk wel te vertrouwen? Harry Haas kwam er niet uit. Hij besloot Otje aan een test te onderwerpen: hij zou -zogenaamd- twee dagen van huis gaan en Otje vragen zijn kruiden te verzorgen, waarbij hij dan heel terloops zou laten vallen 'dat er hier in dit kastje geen belangrijke dingen liggen, alleen heel persoonlijke spullen'. Daarvoor, vóór het kastje, zou hij dan wat grassprietjes leggen, in een bepaald patroon, en als hij dan na 2 dagen terugkwam, en het patroon veranderd ¶
zou zijn, dan zou hij weten dat Otje een onbetrouwbaar konijn was.
Nu dat hij dat niet wist, dacht hij dat Otje een geode vriend was. Zo eentje die met je huilt en met je lacht, met wie je alles delen kan. Harry Haas besloot zijn meest intieme geheim te delen met Otje. 'Otje,' zei hij, en keek 'm veelbetekenend aan. 'Je moet weten, jongen, en ik zeg dat niet makkelijk, maar...' Een ongemakkelijke stilte viel. Otje draaide wat aan z'n kralen-dreads. ¶
'... Otje, wil je met me... ehm... minnekozen?' Harry fluisterde het bijna, sloot z'n oogjes half en bracht z'n snuit richting Otje.
'Minnekozen' dacht Otje, 'vozen bedoelt-ie. Die fijnzinnigheid van Harry is pure komedie. Ik geef mijzelf niet zomaar bloot', maar het was al geschied: Harry had Otje al voor zich gewonnen door Otje' gevoelige buikje te strelen. 'Mijn verstand zegt 'nee'' zei Otje zwaar ademend. Haary beet zachtjes in Otje's oor. 'Wat ben je toch een rothaas' hijgde Otje. 'Ja, een ¶
hele lieve rothaas, dat weet je toch Otje'.
Otje was het gezeik van Harry opeens zat, pakte een elastiekje en een kiezelsteen, richtte tussen Harry's ogen en schoot.
Harry was eerst stil, wiebelde en wankelde toen was, en viel vervolgens recht voorover.
Otje stond op, gooie z'n konijne-oortjes nonchalant in z'n nek, startte z'n motor en reed weg, weg van die plek, van de wereld, het avontuur tegemoet.
Welk avontuur?
Welnu, waarde lezers, dat is voor de volgende keer.
-WORDT VERVOLGD-
'Zeg, kan dat wat zachter?', riep Harry Haas, zijn buurman, die al weken aan slapeloosheid leed. 'Oh, sorry,' zei Otje, en schoot direct in zijn slacht- ¶
offerrol. 'Ik zal het wel weer verkeerd doen,' dacht hij. Maar het probleem bleef: wie WAS Otje eigenlijk?
Was Otje eigenlijk wel te vertrouwen? Harry Haas kwam er niet uit. Hij besloot Otje aan een test te onderwerpen: hij zou -zogenaamd- twee dagen van huis gaan en Otje vragen zijn kruiden te verzorgen, waarbij hij dan heel terloops zou laten vallen 'dat er hier in dit kastje geen belangrijke dingen liggen, alleen heel persoonlijke spullen'. Daarvoor, vóór het kastje, zou hij dan wat grassprietjes leggen, in een bepaald patroon, en als hij dan na 2 dagen terugkwam, en het patroon veranderd ¶
zou zijn, dan zou hij weten dat Otje een onbetrouwbaar konijn was.
Nu dat hij dat niet wist, dacht hij dat Otje een geode vriend was. Zo eentje die met je huilt en met je lacht, met wie je alles delen kan. Harry Haas besloot zijn meest intieme geheim te delen met Otje. 'Otje,' zei hij, en keek 'm veelbetekenend aan. 'Je moet weten, jongen, en ik zeg dat niet makkelijk, maar...' Een ongemakkelijke stilte viel. Otje draaide wat aan z'n kralen-dreads. ¶
'... Otje, wil je met me... ehm... minnekozen?' Harry fluisterde het bijna, sloot z'n oogjes half en bracht z'n snuit richting Otje.
'Minnekozen' dacht Otje, 'vozen bedoelt-ie. Die fijnzinnigheid van Harry is pure komedie. Ik geef mijzelf niet zomaar bloot', maar het was al geschied: Harry had Otje al voor zich gewonnen door Otje' gevoelige buikje te strelen. 'Mijn verstand zegt 'nee'' zei Otje zwaar ademend. Haary beet zachtjes in Otje's oor. 'Wat ben je toch een rothaas' hijgde Otje. 'Ja, een ¶
hele lieve rothaas, dat weet je toch Otje'.
Otje was het gezeik van Harry opeens zat, pakte een elastiekje en een kiezelsteen, richtte tussen Harry's ogen en schoot.
Harry was eerst stil, wiebelde en wankelde toen was, en viel vervolgens recht voorover.
Otje stond op, gooie z'n konijne-oortjes nonchalant in z'n nek, startte z'n motor en reed weg, weg van die plek, van de wereld, het avontuur tegemoet.
Welk avontuur?
Welnu, waarde lezers, dat is voor de volgende keer.
-WORDT VERVOLGD-
Harry Haas en Otje Konijn part zoveel door Inge & Herman
'Harry Haas' stond op een bordje bovenaan de ingang van Harry's holletje te lezen. 'Niet toegankelijk voor dwazen'. Otje het Konijn vroeg zich af wat deze boodschap nu weer te betekenen had, maar vatte het niet persoonlijk op. Otje was een redelijk konijn, geen lanterfanter. 'Harry?', riep Otje, 'ben je daar Harry?' Geen antwoord. ¶
Ik zal later deze middag nog wel eens teruggaan dacht Otje en ging op zoek naar gemberwortel. Dat was makkelijk gedacht maar moeilijk gedaan. Gemberwortel gedijde niet goed op Europese grond en Otje was een Europees konijn. Na een aantal dagen zoeken gaf hij het op en belde aan bij Harry Haas' Exotische Import Groothandel. 'Ja? Wat?' zei Harry, die de deur opende. 'Ik wil graag wat gemberwortel,' zei Otje. Harry Haas weet met z'n pootje naar een bordje naast de deur: ¶
'GEEN LEVERING AAN PARTICULIEREN', stond er, en Harry sloeg de deur dicht. Dat maakte Otje razend. 'Die vieze kapitalist', dacht Otje, 'ik zal hem betaald zetten!'
Aldus verspreidde Otje de roddel in het bos dat Harry's zaakjes niet in orde waren. Niet helemaal koosjer! En de roddel verspreidde zich snel, Harry's klandizie daalde zienderogen. 'Ik snap er niets van', klaagde Harry tegen Otje, waarop Otje met zijn meest onschuldige blik antwoordde 'Tja, soms weet je ook gewoon niet waar iets aan ligt, d'r is natuurlijk wel een oorzaak ¶
maar ja... Misschien moet je jezelf eens in de spiegel bekijken, Harry.'
'Ja, goed idee zeg' zei Harry en pakte een spiegel uit z'n handtasje. 'Oh... my... god...' stamelde Harry, die opeens zag wat voor een enorme wallen hij onder z'n ogen had. Hij zag er niet uit! Schaamte maakte zich van Harry meester en hij verborg z'n gezicht achter z'n pootjes. 'Laat me alleen, alstjeblieft,' zei Harry, maar Otje bleef. 'Nee hoor, ik blijf lekker hier' zie Otje en rolde een shaggie. 'Pleaaasse' probeerde Harry, maar Otje was Oostindisch doof en stak z'n sigaret aan. ¶
Harry voelde zich een enorme sukkel. Otje lachte in zichzelf en nam een grote haal. 'Zeg Harry,' zei Otje, 'vertel me eens, heb jij enig idee wat jij zou kunnen toevoegen aan de wereld met die kop van jou?'
'Nou ik zou, ik bedoel, ik heb hele goede ideëen. Over staatsinrichting enzo, maar ook enkele bijkomstige gedachten, met een grote entertainende waarde, die wellicht ook' 'Jaja,' zei Otje, 'zwijg nu maar, ik ben dat gleuter van jou goed zat' en hupte weg. Harry Haas riep nog 'zal wel projectie zijn.' Maar Otje hoorde het al niet meer. Otje neuriede een liedje.
Ik zal later deze middag nog wel eens teruggaan dacht Otje en ging op zoek naar gemberwortel. Dat was makkelijk gedacht maar moeilijk gedaan. Gemberwortel gedijde niet goed op Europese grond en Otje was een Europees konijn. Na een aantal dagen zoeken gaf hij het op en belde aan bij Harry Haas' Exotische Import Groothandel. 'Ja? Wat?' zei Harry, die de deur opende. 'Ik wil graag wat gemberwortel,' zei Otje. Harry Haas weet met z'n pootje naar een bordje naast de deur: ¶
'GEEN LEVERING AAN PARTICULIEREN', stond er, en Harry sloeg de deur dicht. Dat maakte Otje razend. 'Die vieze kapitalist', dacht Otje, 'ik zal hem betaald zetten!'
Aldus verspreidde Otje de roddel in het bos dat Harry's zaakjes niet in orde waren. Niet helemaal koosjer! En de roddel verspreidde zich snel, Harry's klandizie daalde zienderogen. 'Ik snap er niets van', klaagde Harry tegen Otje, waarop Otje met zijn meest onschuldige blik antwoordde 'Tja, soms weet je ook gewoon niet waar iets aan ligt, d'r is natuurlijk wel een oorzaak ¶
maar ja... Misschien moet je jezelf eens in de spiegel bekijken, Harry.'
'Ja, goed idee zeg' zei Harry en pakte een spiegel uit z'n handtasje. 'Oh... my... god...' stamelde Harry, die opeens zag wat voor een enorme wallen hij onder z'n ogen had. Hij zag er niet uit! Schaamte maakte zich van Harry meester en hij verborg z'n gezicht achter z'n pootjes. 'Laat me alleen, alstjeblieft,' zei Harry, maar Otje bleef. 'Nee hoor, ik blijf lekker hier' zie Otje en rolde een shaggie. 'Pleaaasse' probeerde Harry, maar Otje was Oostindisch doof en stak z'n sigaret aan. ¶
Harry voelde zich een enorme sukkel. Otje lachte in zichzelf en nam een grote haal. 'Zeg Harry,' zei Otje, 'vertel me eens, heb jij enig idee wat jij zou kunnen toevoegen aan de wereld met die kop van jou?'
'Nou ik zou, ik bedoel, ik heb hele goede ideëen. Over staatsinrichting enzo, maar ook enkele bijkomstige gedachten, met een grote entertainende waarde, die wellicht ook' 'Jaja,' zei Otje, 'zwijg nu maar, ik ben dat gleuter van jou goed zat' en hupte weg. Harry Haas riep nog 'zal wel projectie zijn.' Maar Otje hoorde het al niet meer. Otje neuriede een liedje.
Wednesday, March 19, 2008
ZT door Ruth, Renate, Inge en Fanny (15/03/08)
En toen ging de bal aan het rollen. Alle luchtmatrassen gingen lek. Alle honden begonnen te janken en te blaffen. ¶ Alle melk werd zuur en de soufflé zakte in. Ik zag plotseling iets bewegen. Het was tamelijk ondefinieerbaar wat ik daar zag. Het was een soort rups die daar uitkroop. Ik verstond niet wat hij zei. Uit zijn buik stak een vogeltje dat meteen haar vleugeltjes spreidde en wegvloog ¶ naar het land van My Little Pony, de oversekste paardenhoertjes met hun wulpse staartjes. ‘wie ben jij?’ vroeg een stem die nergens vandaan leek te komen. My Little Pony sloeg met haar staartje de fruitvliegjes van haar ¶ achterste. ‘Wie ben jij?’ klonk de stem nogmaals. My Little Pony glimlachte. De steentjes in zijn lange manen glitterden en glinsterden. My little pony schitterde. Hij glimlachte en toen weerklonk zijn guitige zoete stem. Ik ben ¶ Averoes. Ik behoor tot het ras van de Little Ponies, dat stamt uit het post-Barbie tijdperk. Je had ook nog andere fabeldieren die destijds furore maakten: de troelie woelie en de lolobal en de Monchichi. ¶ Maar ik, ik ben een raspaardje hoor. Heerlijk galopperen op de stevige rug van het beest. Helemaal in extase tot er allemaal sneeuwkristallen explodeerden. Een begin zonder einde aan te breien. Rechts over links. Links over ¶ rechts. Averechts. Regelmatig van patroon. Geen epileptische, impulsieve, spasmatische of sarcastische dissonanten. Pure harmonie en liefdevolle relaties tussen het individu en de wereld. How do you think it feels? Kom, dan fluiter ik het in je oor.
Otje & Harry Revisited door Terry, Inge, Fanny en Herman (23/02/08)
‘De struisvogel struikelt over de struik!’ Harry kon niet meer stoppen deze zin te herhalen terwijl hij met twee takken –die hij aan de uiteinden van twee gekleurde kralen had voorzien- op een lege ijzeren ton sloeg. Otje het konijn deed of hij niets hoorde maar zag zich uiteindelijk toch genoodzaakt Harry’s takken af te pakken en deze in een diepe put te werpen, waarop Harry gewoon twee andere takken van de grond ¶ raapte om mee op de ton te slaan: PAM PAM PAM ‘de struisvogel struikelt over de struik!’ Otje legde zijn pootjes over zijn oren. Zulk kabaal deed hem altijd terug denken aan zijn traumatische oorlogservaringen in zijn vroege jeugd. Al kon hij zich er niet veel van herinneren –Otje was tenslotte slechts anderhalf jaar oud toen-, de periode van de Grote Strijd ¶ der Hazen en Konijnen had diepe sporen getrokken in Otjes persoonlijkheid. Dit uitte zich dan ook direct naar Harry. Hun relatie was compleet verstoord. Dat was jammer omdat er potentie was in hun vriendschap. Maar de geschiedenis was sterker dan de aantrekkingskracht tussen de twee en zo eindigden Harry en Otje letterlijk als schoolvoorbeeld van de negatieve gevolgen van het racisme. ‘Onderscheid op basis van ras zou verboden moeten worden’ zei Liflaf de Luiaard, en viel in slaap. De hele klas raakte ¶ in rep en roer, begon propjes, kauwgom en later bierblikjes –leeg- te gooien, maar Liflaf slipe rustig door.
Liflaf had zijn slaapvermogen te danken aan een regelmatig leven. Geen alcohol, geen tabak, regelmatige toepassing van lichamelijke oefening en koude douches. Liflaf hanteerde deze ijzeren regelmaat en zijn gecontroleerd verlangen ¶ met de vaardigheid van een doorgewinterde ijsbeer. Liflaf was de beste slaper ter wereld. Niet erg produktiefenerzijds, maar ook geen gevaar voor de maatschappelijke orde anderzijds. Hoewel.. Liflafs’ inertie oefende een grote aantrekkingskracht uit op de andere dieren in het bos. Eén derde van de dierengemeenschap was inmiddels part-time gaan werken, ‘liever ¶ tijd dan geld’ zeiden ze. Maar als dit zo doorging, wie moest er dan opdraaien voor de sociale zekerheid? Harry Haas had hierover een interessante theorie ontwikkeld. ‘Gewoon afschaffen die hele santenkraam!’ In Harry’s maatschappijvisie was geen plaats voor uitvretende luiaards: ‘Gewoon aan de slag. Handen uit de mouwen. Er is altijd wel een kantoor dat moet worden schoongemaakt. En anders rot je maar op naar een ander land. Of je kan leren leven op de lucht.’ Harry for president!
Liflaf had zijn slaapvermogen te danken aan een regelmatig leven. Geen alcohol, geen tabak, regelmatige toepassing van lichamelijke oefening en koude douches. Liflaf hanteerde deze ijzeren regelmaat en zijn gecontroleerd verlangen ¶ met de vaardigheid van een doorgewinterde ijsbeer. Liflaf was de beste slaper ter wereld. Niet erg produktiefenerzijds, maar ook geen gevaar voor de maatschappelijke orde anderzijds. Hoewel.. Liflafs’ inertie oefende een grote aantrekkingskracht uit op de andere dieren in het bos. Eén derde van de dierengemeenschap was inmiddels part-time gaan werken, ‘liever ¶ tijd dan geld’ zeiden ze. Maar als dit zo doorging, wie moest er dan opdraaien voor de sociale zekerheid? Harry Haas had hierover een interessante theorie ontwikkeld. ‘Gewoon afschaffen die hele santenkraam!’ In Harry’s maatschappijvisie was geen plaats voor uitvretende luiaards: ‘Gewoon aan de slag. Handen uit de mouwen. Er is altijd wel een kantoor dat moet worden schoongemaakt. En anders rot je maar op naar een ander land. Of je kan leren leven op de lucht.’ Harry for president!
ZT door Terry, Inge, Fanny en Herman (23/02/08)
‘Wat zal ik eens op tafel zetten?’ vroeg tante Sidonia zich af, ‘gewoon aardappelen, bloemkool en een braadworstje, of zal ik eens voor die gekke ¶ groenteburgers gaan?’ Ten einde raad besloot Sidonia het dieetboek van Sonja Bakker te raadplegen.
In de index vond ze een gerecht dat meer aansloot bij haar smaakvoorkeuren: geconfijte gember met kalfsschenkel. Sidonia’s mond werd vochtig, en er viel zelfs een druppel speeksel op het boordje van haar zijden bloesje. ¶
Gelukkig zag niemand het. Sidonia grinnikte en liep naar de kelderkast om de gemberbolletjes te pakken. Wat zijn die toch altijd heerlijk verwarmend, smakelijk en zoet. Een echte opkikker tussen twee fasen afstoffen in. Toch geen hysterie mevrouw? Welnee. Hysterie heeft volgens Freud een verband met de baarmoeder maar wie hecht geloof aan zijn gebrauwel, geouwehoer en gezemel. Wat een projectie, die leed aan die ¶ man. Oh nee, wat leed die man aan projectie dei boleet. Wat een gekke zwam die boleet. Wat een idiote vliegenzwam, wat een vreemde sji-take, een afgedwaalde champignon, onaangepaste paddestoel. Superlatieven schoten tekort, beeldspraak voldeed niet meer, het enige dat restte was theater. Vrije expressie, niet met tekst, nee: bewegingstheater. Mime was eigenlijk de enige optie. En op dit moment kwam Corry ¶ het verhaal binnen. Corry de clown. Ze was weggelopen van het Hongaars staatscircus toen ze 12 was omdat haar liberale ideeën niet stookten met het verder vrij communistisch georienteerde kunstenaarsgezelschap. Na met veel moeite over het ijzeren gordijn geklauterd te zijn, bleek het Westerse paradijs ¶ ook niet wat ze gehoopt had. Arme Corry eindigde achter de ramen op een derde-rangs achtergracht van de Amsterdamse wallen. Daar kwamen haar acrobatische capaciteiten overigens nog wel van pas. Haar seksuele diensten waren zeer gegeerd en Corry slaagde erin haar lot met waardigheid te dragen. Haar openingszin luidde steevast ‘jouw genot is mijn genot’, een zin die natuurlijk als muziek in de oren van de hoerenlopers klonk, omdat zij liever de illusie koesterden van Corry’s oprechte interesse in hen, dan de bittere waarheid te erkennen dat alles wat Corry tegen zei en deed voortvloeide uit een sluwe marktstrategie.
In de index vond ze een gerecht dat meer aansloot bij haar smaakvoorkeuren: geconfijte gember met kalfsschenkel. Sidonia’s mond werd vochtig, en er viel zelfs een druppel speeksel op het boordje van haar zijden bloesje. ¶
Gelukkig zag niemand het. Sidonia grinnikte en liep naar de kelderkast om de gemberbolletjes te pakken. Wat zijn die toch altijd heerlijk verwarmend, smakelijk en zoet. Een echte opkikker tussen twee fasen afstoffen in. Toch geen hysterie mevrouw? Welnee. Hysterie heeft volgens Freud een verband met de baarmoeder maar wie hecht geloof aan zijn gebrauwel, geouwehoer en gezemel. Wat een projectie, die leed aan die ¶ man. Oh nee, wat leed die man aan projectie dei boleet. Wat een gekke zwam die boleet. Wat een idiote vliegenzwam, wat een vreemde sji-take, een afgedwaalde champignon, onaangepaste paddestoel. Superlatieven schoten tekort, beeldspraak voldeed niet meer, het enige dat restte was theater. Vrije expressie, niet met tekst, nee: bewegingstheater. Mime was eigenlijk de enige optie. En op dit moment kwam Corry ¶ het verhaal binnen. Corry de clown. Ze was weggelopen van het Hongaars staatscircus toen ze 12 was omdat haar liberale ideeën niet stookten met het verder vrij communistisch georienteerde kunstenaarsgezelschap. Na met veel moeite over het ijzeren gordijn geklauterd te zijn, bleek het Westerse paradijs ¶ ook niet wat ze gehoopt had. Arme Corry eindigde achter de ramen op een derde-rangs achtergracht van de Amsterdamse wallen. Daar kwamen haar acrobatische capaciteiten overigens nog wel van pas. Haar seksuele diensten waren zeer gegeerd en Corry slaagde erin haar lot met waardigheid te dragen. Haar openingszin luidde steevast ‘jouw genot is mijn genot’, een zin die natuurlijk als muziek in de oren van de hoerenlopers klonk, omdat zij liever de illusie koesterden van Corry’s oprechte interesse in hen, dan de bittere waarheid te erkennen dat alles wat Corry tegen zei en deed voortvloeide uit een sluwe marktstrategie.
Saturday, January 5, 2008
Subscribe to:
Posts (Atom)